Gebouwde omgeving
Laatst gewijzigd op:
De verduurzaming van de gebouwde omgeving moet versnellen om de doelstellingen uit het Klimaatakkoord te behalen. Dit stelt ons onder andere voor de uitdaging om voor 2050 ruim 7 miljoen woningen en 1 miljoen gebouwen te transformeren tot goed geïsoleerde panden, die met duurzame warmte worden verwarmd en waarin schone elektriciteit wordt gebruikt. De tussentijdse ambitie voor 2030 is om ongeveer 1,5 miljoen woningen en 15% van de utiliteitsgebouwen aardgasvrij en duurzaam te verwarmen. In het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn maatregelen gedefinieerd om de klimaatdoelstellingen te behalen.
Onder de gebouwde omgeving verstaan we woningen en utiliteitsbouw: gebouwen van bedrijven en organisaties die onder de dienstensector vallen. 37% van het energieverbruik in Nederland wordt gebruikt in de gebouwde omgeving (bron: RVO Monitor Energiebesparing Gebouwde Omgeving 2021). Het energieverbruik in woningen daalt al jaren, maar doordat het aantal huishoudens stijgt (van 6,8 miljoen in 2000 naar 8,1 miljoen in 2022 – Bron: CBS), neemt de totale energievraag toe.
De uitstoot van CO2 door de gebouwde omgeving is sinds 1990 gedaald van 30 megaton naar 24,5 megaton (KEV 2021). Dit is 14,2% van de totale uitstoot van Nederland. Geraamd wordt dat de uitstoot in 2030 verder zal zijn gedaald tot 18 megaton. Aardgas, dat momenteel nog het meest gebruikt wordt voor ruimteverwarming, warm tapwater en koken, is verreweg de belangrijkste bron van deze broeikasgassen
Emissie broeikasgassen door gebouwde omgeving
De figuur laat zien dat de emissie van broeikasgassen in de gebouwde omgeving daalt. Dit gebeurt ondanks de groei van de gebouwde omgeving. (Bron: KEV 2022)
De broeikasgasemissies van de dienstensector zijn tussen 2000 en 2020 gedaald van ruim 8 megaton naar 6 megaton. De verwachting is dat deze daling van de uitstoot doorzet tot 4 megaton in 2030. Ook voor de dienstensector geldt dat de belangrijkste achterliggende factor de afname van aardgasgebruik is. Net als bij huishoudens spelen factoren als hoge energieprijzen en verbetering van de energetische kwaliteit van gebouwen hierin ook een rol.
Er is nog veel potentieel om woningen energiezuiniger te maken; naar schatting wordt 90% van de woningen nog verwarmd met aardgas (Monitor energiebesparing gebouwde omgeving, 2022). 30% van de woningvoorraad heeft een energielabel D of lager. In de utiliteitsbouw geldt dat in 2021 23% van de kantoren en 18% van de winkels een energielabel D of lager had.
De Trias Energetica (PDF) helpt bij de keuze voor het nemen van maatregelen in de gebouwde omgeving.
Stap 1: Beperken energievraag
Doel is dat de maatregelen in stap 1 de warmtevraag zodanig reduceren dat lagetemperatuurverwarming volstaat. Met de hetere zomers neemt ook de koudevraag
Voor de gebouwde omgeving is isoleren een belangrijke stap om de energievraag te verminderen. Ook ventilatie kan een belangrijke rol spelen in het beperken van de energievraag. Bijvoorbeeld door toepassing van een warmteterugwinsysteem kan warmte worden teruggewonnen uit de retourlucht, wat de warmtevraag
Ter ondersteuning van gemeenten zijn maatregelen, subsidies en tools overzichtelijk gemaakt in het Nationaal isolatieprogramma (NIP). Naast de hierin beschreven beleidsmaatregelen hebben de gestegen energieprijzen ook tot grote besparingen geleid. Andere maatregelen die in deze stap relevant zijn: oriëntatie op de zon en gebruik van passieve zonne-energie, compact bouwen, goed gebruik van daglicht, compartimentering, warmteopslag (in gebouwmassa of andere systemen) en integraal ontwerpen (PDF). Deze aspecten zijn belangrijk bij zowel nieuwbouw als renovatie van gebouwen.
Stap 2: Energie uit reststromen en hernieuwbare bronnen
Met lagetemperatuurafgiftesystemen is het mogelijk om voor ruimteverwarming hernieuwbare bronnen op lagere temperatuur in te zetten. Zo kan gebruik worden gemaakt van een warmtepomp die warmte onttrekt aan de bodem of aan de buitenlucht. Ook een (lagetemperatuur)warmtenet of lokale restwarmtebron uit de nabijgelegen industrie kan worden toegepast. Een zonneboiler kan, naast de voorziening van warm tapwater, een klein aandeel hebben in de ruimteverwarming. Ook kan warmteterugwinning worden gebruikt uit afvoerstromen die het gebouw verlaten. Denk hierbij aan gebruikt douchewater, afgevoerde ventilatielucht of de riolering. Via warmtenetten kan ook (diepe) geothermie benut worden of ondiepe geothermie via warmte-koudeopslag (WKO). Geothermie (aardwarmte)
Er zijn nog ongeveer één miljoen huishoudens in Nederland met een houtgestookte installatie (open haarden, inzethaarden en vrijstaande kachels). Dit is doorgaans in de bestaande bouw en het betreft meestal bijverwarming.
Zonnepanelen zijn bij uitstek geschikt voor de opwekking van hernieuwbare elektriciteit in de gebouwde omgeving. Het gaat dan in de meeste gevallen om daksystemen (voor schuine en platte daken) maar ook om pv-systemen gemonteerd tegen de façade van gebouwen of op wijkniveau, zoals pv geïntegreerd in geluidswallen of grondgebonden pv-systemen.
Kleine windmolens (PDF) kunnen in de meeste gevallen geen rol spelen in de gebouwde omgeving, of slechts een zeer bescheiden rol. Ze passen goed bij een landelijke omgeving, maar kennen ook daar doorgaans slechts een bescheiden elektriciteitsopbrengst.
Stap 3: Efficiënt gebruik van energiebronnen
Efficiënter inzetten van energiebronnen in de gebouwde omgeving is op verschillende manieren mogelijk. Hoog rendement cv-ketels zorgen voor een betere benutting van het gebruikte aardgas, zeker wanneer dit wordt gebruikt in combinatie met lagetemperatuurverwarming. Hoogrendementsventilatoren, goed ingeregeld en eventueel aangevuld met vraagsturing, beperken het elektriciteitsverbruik, evenals energie-efficiënte verlichting. Besparingen op warm tapwater zijn mogelijk door korte aanvoerleidingen en waterbesparende armaturen.
Warmtepomp
De warmtepomp is een efficiënte techniek voor verwarming, omdat deze met relatief weinig elektriciteit warmte onttrekt aan de omgeving. Eind 2022 stonden er 1,9 miljoen warmtepompen in Nederland. Daarvan staat 94% bij woningen (bron: CBS). Het grootste gedeelte bestaat uit warmtepompen op buitenlucht. Het Actieplan Hybride Warmtepompen (onderdeel van het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving) heeft als doel om in drie jaar tijd (2022-2024) tot een forse opschaling te komen. Er ligt een beleidsvoornemen om vanaf 2026 de (hybride) warmtepomp de norm te laten zijn voor het verwarmen van woningen die niet op een warmtenet worden aangesloten. Vanaf dat jaar zouden geen nieuwe cv-ketels geplaatst mogen worden, maar moeten deze worden vervangen door een (hybride) warmtepomp.
Energieopslag
Opslag van zowel warmte als elektriciteit kan bijdragen aan de benodigde flexibiliteit in de energievoorziening. Op wijkniveau kan energie worden opgeslagen via phasechanging-materials of chemische opslag (thermo/waterstof). Op gebouwniveau kunnen accu’s de dag/nacht-voorziening regelen als gebruik wordt gemaakt van zonnepanelen. Voor de langere termijn (seizoenen) kan thermochemische opslag een oplossing bieden. Dit is nog volop in ontwikkeling. Lees hier meer over energieopslag.
Flexibiliteit van het energiesysteem
Waterstof
De bestaande aardgasleidingen zijn vrij eenvoudig geschikt te maken voor waterstof, wat een alternatieve energiebron zou kunnen zijn. Op dit moment is waterstof, mede door schaarste, nog een vrij dure optie. Bovendien is er in de komende jaren veel waterstof nodig voor de verduurzaming van de industrie. Tot 2030, en ook voor 2050, wordt er dan ook niet verwacht dat waterstof een rol zal spelen in de verduurzaming van de gebouwde omgeving (expertteam energiesysteem, 2023). Waterstof Industrie
Warmte- en koudenetten
Warmtenetten zijn een alternatieve manier om ruimteverwarming te kunnen invullen. In 2019 is in een Klimaatakkoord
Inspiratie uit andere landen leert ons dat warmte- en koudenetten een belangrijke rol zouden kunnen spelen in het betaalbaar en toegankelijk maken van een duurzame en toekomstbestendige gebouwde omgeving. Door het gehele energieverbruik in de wijk te bekijken (warmte, koeling en elektriciteit), kan men nagaan wanneer warmtenetten een goede oplossing zijn, welke warmtenetten dat zijn, wat de knelpunten zijn en hoe die opgelost kunnen worden. De warmtetransitie: Wat kunnen we leren van de Denen?
Om in 2050 op nationaal niveau netto geen CO2 meer uit te stoten, wordt gewerkt aan energieneutrale gebouwen. En de ambitie wordt steeds vaker verlegd naar energiepositieve gebouwen, waarbij netto meer energie wordt opgewekt dan gebruikt.
Het aardgasvrij maken van gebouwen is in Nederland een grote uitdaging. In 2021 waren er naar schatting bijna 700.00 aardgasvrije woningen. Dit zijn voor het overgrote deel nieuwe woningen (sinds 1 juli 2018 zijn nieuwbouwwoningen bij de bouwaanvraag verplicht aardgasvrij). Ongeveer 1600 woningen zijn door renovatie van het aardgas af. Deze woningen bevinden zich voornamelijk in de aardgasvrije proeftuinen. Alle Nederlandse gemeentes hebben een Transitievisie Warmte gemaakt die richting geeft aan de aanpak van het isoleren en aardgasvrij maken van de wijken in de gemeente. Hiervoor is het betrekken van bewoners een belangrijke opgave (zie de tool ‘De energieke gemeente’).
Regionale en lokale energietransitie
Bij de bepaling van de energieprestatie van gebouwen wordt op dit moment alleen gekeken naar de uitstoot van het gebouw zelf (conform NTA 8800). Maar bij de productie, installatie en afvoer van isolatiematerialen en verwarmingssystemen worden ook broeikasgassen
Voor het berekenen van de energie- en binnenmilieuprestaties van gebouwen wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van zogeheten predictive twins (voorspellende digitale replica’s van fysieke bouwwerken, zoals bruggen, tunnels, woningen en kantoren; lees hier meer over in Naar netwerken van predictive twins in de gebouwde omgeving (PDF)) Hiermee kunnen de toekomstige prestaties van gebouwen en wijken worden voorspeld en beïnvloed om onder andere prestaties te verbeteren en onderhoud te voorspellen.
Voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving is participatie van bewoners, huiseigenaren, woningcorporaties en vastgoedeigenaren noodzakelijk. In veel gevallen wordt gekozen voor een wijkaanpak, waarbij ruimte is voor individuele keuzes (zie ook de thematekst participatie). Participatie
De energieprestaties van een woning hangen echter niet alleen af van de technische staat van de woning. De uiteindelijke energiebesparing die met verduurzaming wordt bereikt is een samenspel tussen het gebouw, de installatie en het gedrag van de bewoners. Volgens het energielabel leidt de verduurzaming van een woning met label G naar label A tot een energiebesparing van gemiddeld 75%. Als gekeken wordt naar de werkelijk gemeten besparingen, dan blijkt gemiddeld maar 40% energie bespaard te zijn. En in plaats van gemiddeld 3100 m3 gas wordt met de stap van G naar A gemiddeld slechts 800 m3 gas bespaard: bijna een factor 4 minder. Dit komt onder andere doordat huishoudens minder zuinig met energie omgaan als de energierekening lager is.
De gebouwde omgeving verduurzamen is een complexe opgave met veel stakeholders. Het vraagt om het samenkomen van vele factoren en partijen om de economische, technische, sociale, wettelijke, organisatorische en ruimtelijke condities te verzorgen waarin dit mogelijk wordt. Bestaande uitdagingen buiten de gebouwde omgeving, zoals krapte op de arbeidsmarkt en netcongestie vormen ook randvoorwaardes voor het verduurzamen van de gebouwde omgeving.
Werkgelegenheidseffecten energietransitie
Flexibiliteit van het energiesysteem
Ook de stikstofcrisis kan zorgen voor knelpunten voor het daadwerkelijk uitvoeren van verduurzamingsmaatregelen. Voor de aanleg van nieuwe infrastructuur gelden soms al beperkingen door de stikstofmaatregelen. Grootschalige projecten dreigen vast te lopen door het niet kunnen verlenen van de benodigde vergunningen.
Een belangrijk aandachtspunt voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving is de betaalbaarheid van de energietransitie. Verduurzaming moet betaalbaar zijn voor gebouw- en woningeigenaren. Niet alle gebouweigenaren verdienen alle investeringen in verduurzaming terug of hebben genoeg kapitaal om de investeringen te doen. In het geval van gehuurde woningen en gebouwen is sprake van zogeheten split incentives: de huurder betaalt een hoge energierekening, maar kan geen verduurzamingsmaatregelen nemen (kan niet meedoen met de transitie). De gebouweigenaar kan investeringen doen, maar verdient deze niet terug door een hogere huuropbrengst. Financiering Energietransitie
De hoge energieprijzen leiden tot steeds meer energiearmoede. In 2022 waren naar schatting ruim 600 duizend huishoudens energiearm (7,4% van het totaal). Zij hebben problemen met het betalen van de energierekening, zetten de verwarming uit en/of kunnen verduurzaming niet betalen (kijk hier voor meer cijfers). Een deel van deze groep woont in slecht geïsoleerde huizen. Het versnellen van de renovatieopgave en het verlagen van de kosten hiervan is dan ook een belangrijke uitdaging voor de komende jaren.
Energiearmoede