Biomassa
Laatst gewijzigd op:
Biomassa is momenteel de grootste bron van hernieuwbare energie in de totale Nederlandse hernieuwbare energiemix. Biomassa is voornamelijk afkomstig uit binnenlandse bronnen, maar de invoer is toegenomen. Het toekomstig gebruik van biomassa verschuift naar de lucht- en scheepvaart en naar materialen en chemieproductie. Een belangrijk aspect van bio-energiesystemen is de mogelijkheid van negatieve emissies door ze te combineren met CO2-afvang en -opslag. Er is al enige tijd een fel wetenschappelijk en maatschappelijk debat gaande over het gebruik van biomassa voor energieverbruik en de klimaateffecten van bio-energie.
Onder biomassa worden stoffen van biogene oorsprong verstaan. In Nederland en in Europa is meer dan de helft van de hernieuwbare energie
Het gebruik van biomassa voor energiedoeleinden wordt door een aantal beleidsinstrumenten gestimuleerd. De regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE++) verstrekt subsidies voor de opwekking van hernieuwbare warmte en elektriciteit en voor de productie van groen gas
Tussen 2015 en 2019 had ongeveer 80% van de biomassa voor energetische toepassingen in Nederland een binnenlandse oorsprong, de rest werd geïmporteerd. Het binnenlands deel omvat vaste biomassa inclusief het hernieuwbaar deel van huishoudelijk afval, vloeibare biomassa en biogas
Biomassa wordt door de Nederlandse overheid gezien als een belangrijk onderdeel voor het bereiken van klimaatneutraliteit en een circulaire economie in 2050. Het beschikbare aanbod van duurzame biomassa en de haalbare toepassingen van biomassa voor de Nederlandse economie zijn onderzocht door de SER (Sociaal Economische Raad) en het PBL (Planbureau voor de Leefomgeving). Op basis van de adviezen van de SER en het PBL zijn de volgende plannen gemaakt:
- De subsidies voor met biomassa opgewekte elektriciteit (exclusief de gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte uit biomassa) te beëindigen. Het was al besloten dat na 2025 geen nieuwe aanvragen voor SDE++-subsidies voor elektriciteitsopwekking, en dus ook voor elektriciteitsopwekking met behulp van biomassa kunnen worden ingediend.
- Het volgens een verstandig afbouwpad zo snel mogelijk stoppen (bron: Rijksoverheid) met het inzetten van houtige biomassa voor warmte met lage temperatuur. In afwachting van dit afbouwpad wordt toekenning van nieuwe subsidie voorlopig gestopt.
- Opwekking van elektriciteit met steenkool is met ingang van 2030 niet meer toegestaan en van 2021 tot en met 2024 mogen kolencentrales op maximaal 35% van hun vermogen draaien. Dit heeft ook effect op de bijstook van biomassa in kolencentrales.
- Het steunen van het gebruik van biobrandstoffen in de luchtvaart, de scheepvaart en het zware wegvervoer. Ook wordt het gebruik van biomassa voor de productie van hogetemperatuurwarmte in de industrie ondersteund.
- Het steunen van het gebruik van biomassa voor materialen en chemicaliën.
Europa gaat van een lineaire naar een circulaire economie waarin het gebruik van biomassa voor hoogwaardige producten, zoals chemicaliën en materialen, de hoogste prioriteit krijgt. Volgens het concept ‘cascadering’ moeten grondstoffen die al voor hoogwaardigere doeleinden zijn gebruikt, eerst worden hergebruikt en gerecycled. Wanneer zij geen andere bestemming meer hebben, kunnen zij worden gebruikt om energie te produceren. Dit concept stimuleert het energetisch gebruik van nevenstromen van verwerkte grondstoffen en afvalstoffen. Bioraffinaderijen zullen zo een cruciale rol spelen in de circulaire economie. Door in te zetten op meerdere producten en processen kunnen bioraffinaderijen de waarde van biomassa maximaliseren en de hoeveelheid ongebruikt afval minimaliseren.
Door het af te vangen en op te slaan kan CO2 uit de atmosfeer worden verwijderd en kunnen negatieve emissies worden bereikt. Mondiale ‘integrated assessment models’ laten het belang zien van technologieën die negatieve emissies kunnen realiseren. In deze scenario’s wordt de opwarming beperkt tot ruim onder de 2°C boven het pre-industriële niveau om zo de risico’s en effecten van klimaatverandering te verminderen. Een van de meest veelbelovende opties voor negatieve emissies is het gebruik van duurzame energie
Het gebruik van biomassa voor energiedoeleinden is onderwerp van maatschappelijk debat. Het begon met de discussie over het gebruik van voedselgewassen als brandstof. Het verwijt was dat biobrandstoffen uit olie- en zetmeelgewassen de mondiale dynamiek van de voedselprijzen zouden beïnvloeden en ongewenste veranderingen in landgebruik zouden veroorzaken. Dit debat heeft geleid tot de invoering van strenge duurzaamheidscriteria voor het gebruik van biomassa in de vervoerssector en tot verdere beperkingen voor de productie van biobrandstoffen uit voedings- en voedergewassen.
Recentelijk zijn bij de herschikking van de Europese richtlijn voor hernieuwbare energie
- Biomassa niet afkomstig is van land dat niet opnieuw zal worden beplant,
- Kwetsbare gebieden worden beschermd,
- Koolstofvoorraden in bossen stabiel blijven of toenemen,
- Er rekening wordt gehouden met biodiversiteit en bodemkwaliteit bij de oogst.
De richtlijn stelt ook eisen om het risico van het gebruik van niet duurzame biomassa afkomstig uit bos tot een minimum te beperken. In Nederland zijn duurzaamheidscriteria voor het gebruik van vaste biomassa voor elektriciteit en warmte geformuleerd in het kader van het Nederlandse Energieakkoord. Deze criteria zijn opgenomen in het ‘Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen’.
De discussie duurt voort, met name als het gaat om het gebruik van biomassa uit bos voor de opwekking van energie. Er zijn meningsverschillen over begrippen zoals koolstofneutraliteit en koolstofschuld en over de vraag of een duurzaam gebruik van bosbiomassa kan worden gegarandeerd. Het argument is dat “Energie uit biomassa wordt geclassificeerd als koolstofneutraal, wat gebaseerd is op een fout in de boekhouding. Emissies uit biomassa worden genegeerd bij het bepalen van de koolstofimpact van de energiesector“. Het klopt dat volgens de internationale boekhoudregels voor broeikasgassen
De koolstofschuld van bio-energie uit bossen heeft betrekking op de tijd die bossen nodig hebben om weer aan te groeien en CO2 op te nemen in dezelfde hoeveelheid als de CO2-emissie die vrijkomt bij de verbranding. Het definiëren van de koolstofschuld is een zeer complexe aangelegenheid. Het potentieel van bio-energie om de klimaatverandering tegen te gaan moet worden geëvalueerd voor een reeks verschillende bostypes, locaties en beheersregimes. Daarbij moeten ook de koolstofvoorraden, -stromen en -emissies worden meegenomen van het volledige bosbouwsysteem (inclusief bos, producten en grondstoffen voor bio-energie). Een belangrijk aspect hierbij is ook wat er zou zijn gebeurd als de biomassa uit bos niet voor energiedoeleinden was geoogst: de vegetatie had kunnen blijven groeien, voor andere doeleinden zijn gebruikt of ter plaatse zijn verbrand, wat elk een verschillend effect op de broeikasgasemissies heeft.
Een ander punt van kritiek is dat het verbranden van biomassa tot hogere CO2-emissies leidt dan het verbranden van steenkool. Dit houdt verband met de kenmerken van biomassabrandstof (zoals vochtgehalte en lagere verbrandingswaarde) die van invloed kunnen zijn op de energie-efficiëntie van bijstooksystemen. Er is echter een fundamenteel verschil tussen de twee, dat niet uit het oog mag worden verloren: bij de verbranding van steenkool komt koolstof vrij die al miljoenen jaren onder de grond ligt opgesloten, terwijl bij de verbranding van biomassa sprake is van koolstofemissies die deel uitmaken van de kortdurende biogene koolstofcyclus.
Sinds 1998 meet EurObserv’ER de inzet van hernieuwbare energie