Energiearmoede
Laatst gewijzigd op:

Problemen van algemene armoede en energiearmoede zijn sterk met elkaar verweven, maar vallen niet altijd samen. Niet alle huishoudens die een relatief groot deel van hun inkomen besteden aan energiekosten zijn arm, en omgekeerd zijn er huishoudens met een laag inkomen die relatief weinig aan energie uitgeven. Kwantitatief onderzoek naar energiearmoede in Nederland is tot nu toe vooral gericht op de vraag naar de betaalbaarheid van de energierekening. Maar energiearmoede is een complex, multidimensionaal fenomeen, dat moeilijk is te vangen in één indicator; er bestaat (internationaal) dan ook geen algemeen geaccepteerde definitie voor. Om recht te doen aan deze veelzijdigheid hanteert TNO meerdere indicatoren voor het meten van energiearmoede, waarvan een aantal nieuw zijn voor Nederland. Er worden 3 dimensies van het energiearmoedeprobleem onderscheiden:
- de betaalbaarheid van energie;
- de energetische kwaliteit van het huis;
- de keuze en mogelijkheid hebben om mee te kunnen doen aan de energietransitie.
Indicatoren energiearmoede
Achtergrondinformatie
Energiekosten als % van inkomen
Inkomen
Huishoudkenmerken
Woningkenmerken - Type woning
Woningkenmerken - Eigendom woning
Bouwjaar
Laag inkomen: % huishoudens tot 130% WMI
Relatief hoge energiekosten: energiekosten die horen bij de hoogste 50% van NL
Huis met relatief lage energiekwaliteit: huis label G t/m D+
Onderconsumptie energie: energiekosten die horen bij de laagste 25% van NL voor de eigen woningklasse
Onvoldoende kapitaal: spaargeld €80.000.
* Omdat de beschikbare energielabels voor 2019 voor veel huizen nog te incompleet en onbetrouwbaar waren voor een goede analyse, hebben we de energetische woningkwaliteit afgeleid uit een combinatie van informatie over energieverbruik, bouwjaar, woningtype en oppervlakte. We definiëren ‘relatief Lage Energie Kwaliteit’ als een huis waarvoor het mediane energieverbruik in de woningklasse waartoe het huis behoort hoger is dan het mediane energieverbruik van alle woningen in Nederland. Een gevoeligheidsanalyse laat zien dat dit ongeveer overeenkomt met alle huizen met een definitief energielabel D of lager plus de helft van de huizen met een energielabel C.
Infographic op basis van het rapport Feiten over energiearmoede in Nederland – Energy.nl. Klik op de link voor meer informatie, het rapport en het achterliggende databestand.
Feiten over energiearmoede in Nederland
Infographic op basis van het rapport Feiten over energiearmoede in Nederland – Energy.nl. Op een kaart van Nederland worden vijf indicatoren over energiearmoede weergegeven, namelijk: betaalbaarheid of huiskwaliteit; betaalbaarheid; huiskwaliteit; betaalbaarheid en huiskwaliteit; en verborgen energiearmoede. Per gemeente wordt het percentage huishoudens waar dat type energiearmoede voorkomt weergegeven. Naast de cijfers over energiearmoede worden er per gemeente ook kenmerken van de huishoudens weergegeven, namelijk: Energiekosten als percentage van inkomen; type inkomen; huishoudkenmerken; woningkenmerken type woning; woningkenmerken eigendom woning; woningkenmerken bouwjaar. In het rapport staat een uitgebreide toelichting van de cijfers en conclusies.
Uit onderzoek van TNO blijkt dat ongeveer 550.000 huishoudens in Nederland op dit moment energiearm zijn. Dat is ongeveer 7% van alle huishoudens. Deze huishoudens hebben enerzijds een laag inkomen en anderzijds óf hoge energiekosten óf een woning met een energetisch lage kwaliteit. Ter vergelijking, ongeveer 15% van de huishoudens in Nederland heeft te maken met inkomensarmoede; het aantal energiearme huishoudens in Nederland is daarmee ongeveer half zo groot als het aantal inkomensarme huishoudens. Binnen de groep van energiearme huishoudens hebben ongeveer 250.000 huishoudens én een relatief laag inkomen én een woning met lage energiekwaliteit én hoge energiekosten. Er zijn daarnaast naar schatting ongeveer 140.000 huishoudens met verborgen energiearmoede; dit zijn mensen die vanwege financiële problemen minder energie consumeren dan ze zouden willen. Ten slotte blijkt uit de data dat bijna de helft (48%) van alle huishoudens in Nederland in een huis met relatief lage energetische kwaliteit woont dat ze niet op eigen kracht kunnen verduurzamen. Ruim de helft van hen zijn huurders die niet zelf kunnen beslissen over verduurzamen; de overige huishoudens betreffen huiseigenaren die onvoldoende eigen vermogen of leencapaciteit hebben om zelf grote investeringen in hun huis te kunnen doen.
Gericht beleid en structurele monitoring is nodig om energiearmoede en de verduurzaming van de gebouwde omgeving aan te pakken.Door met gericht beleid juist nu meer huizen te verduurzamen kan energiearmoede worden voorkomen en juist het omgekeerde worden bereikt: minder betalingsproblemen, betere woningen voor meer mensen, plus een versnelling van de energietransitie. Het klimaat-en energiebeleid voor het verduurzamen van de gebouwde omgeving kent tot nu toe vooral generieke programma’s, beleidsmaatregelen en regelingen. Er is onder huishoudens echter een ongelijk speelveld als het gaat om de kansen die de energietransitie biedt op een betere woning met een lagere energierekening. Als 48% van de huishoudens niet op eigen kracht hun huis kan verduurzamen, is er per definitie slechts een krappe meerderheid van de huishoudens die dat wel kan. In veel gevallen is het voor deze huishoudens ook een rendabele investering, waardoor kleine financiële prikkels mensen de drempel over kunnen helpen.
Energiebeleid en klimaatbeleid
In het geval dat mensen, ook al hebben ze geen betalingsproblemen, niet of nauwelijks kunnen investeren in hun huis, is er een andere aanpak nodig. Een benadering die primair gericht is op het bieden van financiële prikkels om te verduurzamen, bijvoorbeeld via het geven van relatief kleine subsidies of het stapsgewijs verhogen van de energiebelasting, heeft weinig zin als de financiële middelen niet toereikend zijn. Gemeenten kunnen energiearme huishoudens bijvoorbeeld ondersteunen door het verbinden van bestaande initiatieven in de wijk. Is er bijvoorbeeld een energiecoach-programma in de wijk? Zorg er dan voor dat de sociale wijkteams hiervan op de hoogte zijn en naar kunnen verwijzen als ze bewoners uit de wijk spreken die energieadvies zoeken. Ook kunnen domeinen (met name sociaal domein en energie/gebouwde omgeving) binnen de gemeentelijke organisatie worden verbinden.
Daarnaast ligt er een taak voor het opzetten van nieuw beleid, gerichte subsidies voor energiearme huishoudens en het faciliteren en versterken van bestaande initiatieven. Zo kunnen de RREW-subsidies van het Rijk, voornamelijk beschikbaar komen voor energiearmoede huishoudens. Dit kan bijvoorbeeld door bewoners uit specifieke wijken waar meer energiearmoede voorkomt voorrang te geven bij de aanvraag van subsidies, of actief de subsidiemogelijkheden aan te bieden in diezelfde wijken. Sociale structuren, zoals een bestaand initiatief in het buurthuis voor gezinnen of alleenstaande ouders, kunnen worden ingezet om kennis te verspreiden, bijvoorbeeld door een keer een energiecoach langs te laten gaan om het over energiebesparing te hebben.
Provincies kunnen gemeenten ondersteunen met het opzetten van leerkringen, het mede financieren van monitoring en dataverzameling in de vorm van meerjarige programma’s. Op die manier kunnen gemeenten en uitvoerende organisaties sneller en beter huishoudens bereiken en helpen.