Energiescenario’s en energiemodellen
Laatst gewijzigd op:
Energiescenario’s geven een beeld van een toekomstig energiesysteem. Met rekenmodellen worden de energiescenario’s kwantitatief gevoed. Voor zowel Nederland als voor de Europese Unie en de hele wereld worden meerdere energiescenario’s opgesteld. Met regionale energiemodellen en modellen voor een deel van het energiesysteem wordt beter inzicht verkregen in mogelijke effecten en zijn daarmee ondersteunend voor besluitvorming. Energiemodellen worden voortdurend verbeterd, onderling gekoppeld en gekoppeld aan andere modellen.
Met energiescenario’s worden mogelijke ontwikkelingen van een energiesysteem in kaart gebracht en de effecten daarvan bepaald. Hierbij wordt onder meer gekeken naar energie-aanbod, energiegebruik, klimaat en milieu (bijvoorbeeld CO2-emissies), ruimtegebruik en economische aspecten. Voor het opstellen van een energiescenario
Omdat de onzekerheden over de mogelijke toekomstige ontwikkelingen groot zijn, worden vaak meerdere toekomstscenario’s gemaakt. Drie bekende benaderingen hierbij zijn:
- Referentie- en alternatieve scenario’s: één energiescenario
wordt gebruikt als referentie waarmee resultaten van één of meerdere alternatieve scenario’s worden vergeleken. Het referentiescenario kan bijvoorbeeld een business as usual (BAU) scenario zijn en het alternatief een scenario met nieuw overheidsbeleid. - Verkennende scenario’s: er worden meerdere scenario’s gemaakt die een gebied bestrijken waarbinnen de mogelijke toekomst van het energiesysteem
zou kunnen liggen. Vaak wordt ervoor gekozen om twee belangrijke, maar onafhankelijke, onzekerheden te variëren, bijvoorbeeld economische groei (laag-hoog) en afhankelijkheid energie-import (weinig-veel). Door het combineren van deze onzekerheden ontstaan vier scenario’s. Het voordeel van deze benadering is dat het een breed spectrum aan mogelijke toekomsten bestrijkt. Wel legt het de nadruk op uitersten, waardoor het lastig kan zijn een goed beeld te krijgen over plausibele toekomsten die er tussenin liggen. - Backcasting: Er wordt een energiescenario opgesteld voor een toekomstig energiesysteem met daarin een energiebalans en de technologie-opties die hiervoor nodig zijn. Vervolgens wordt onderzocht welke veranderingen nodig zijn en wanneer investeringsbeslissingen moeten worden genomen om het toekomstige energiesysteem te realiseren. Het huidige systeem geldt daarbij als vertrekpunt.
Met behulp van rekenmodellen kan een beeld van een toekomstig energiesysteem
- Input-output: Hierbij wordt het model gevoed met de keuzes voor de in te zetten technologieopties en energiemix in de verschillende vraagsectoren, zoals gebouwde omgeving, transport, landbouw en industrie. Het model construeert daaruit een toekomstige energiebalans waarin de verwachte vraag naar energie wordt ingevuld door verschillende energiedragers. Deze energiedragers worden geproduceerd uit energiebronnen of verkregen door omzetting van andere energiedragers. Hiermee kan de mix worden bepaald waarmee aan de vraag wordt voldaan. Ook kunnen de CO2-emissies en de kosten van het energiesysteem worden berekend.
- Simulatie: Uitgaande van het bestaande energiesysteem wordt een simulatie gemaakt van de ontwikkelingen en keuzes die burgers en bedrijven maken. Deze methode is met name geschikt voor het analyseren van de effecten van beleid en beleidsinstrumenten, waarbij zo’n 10 tot 20 jaar vooruit wordt gekeken. Het is mogelijk toekomstprojecties goed te laten aansluiten op realisaties uit het verleden.
- Optimalisatie: Met een optimalisatiemodel kan een toekomstig energiesysteem worden gevonden dat aan één of meerdere criteria voldoet, bijvoorbeeld een energiesysteem met een bepaalde maximale CO2-uitstoot en minimale maatschappelijke kosten. Het optimalisatiemodel bepaalt op basis van kosten en randvoorwaarden (bijvoorbeeld maximum potentieel van een energiebron) met welke energiebronnen en technologieën de energievraag wordt gedekt. Optimalisatiemodellen worden gebruikt bij langetermijn-projecties (10 tot 30 jaar vooruit en soms verder), maar de resultaten sluiten minder goed aan op realisaties uit het verleden.
Elk jaar stelt het PBL de Klimaat- en energieverkenning (KEV) op. Uit de KEV blijkt in hoeverre met het overheidsbeleid de doelstellingen worden gehaald voor de emissiereductie van broeikasgassen, het aandeel duurzame energie
Door verschillende partijen worden energiescenario’s opgesteld die een transitie van het Nederlandse energiesysteem
Elke twee jaar voert TNO een verkennende scenariostudie uit waarbij twee scenario’s (ADAPT en TRANSFORM) worden doorgerekend met het OPERA-model. Dit is een optimalisatiemodel voor het Nederlandse energiesysteem. OPERA berekent het energiesysteem en de bijbehorende emissies met de laagste maatschappelijke kosten. Een reductiedoelstelling voor broeikasgasemissies en bepaalde randvoorwaarden, zoals het beschikbare ruimtelijk potentieel voor wind en zonne-energie, vormen hierbij het uitgangspunt. Het model optimaliseert op kosten tussen verschillende concurrerende technologie-opties (inclusief netinfrastructuur), energiebronnen en energiedragers. In de berekeningen wordt rekening gehouden met technologieverbetering en kostenverlagingen en met import uit en export van energie naar het buitenland. Op kosten geoptimaliseerde scenario’s zijn relevant voor het energiebeleid, omdat dit beleid streeft naar een energiesysteem dat tegen de laagste maatschappelijke kosten voldoet aan de gestelde klimaat- en andere doelen.
Een klimaatneutraal
Voor het berekenen van effecten van klimaatbeleid
Verkenningen van de toekomstige ontwikkeling van het energiesysteem
Ten slotte worden energiescenario’s opgesteld met modellen die een deel van het energiesysteem beschrijven, bijvoorbeeld de elektriciteitssector, de gebouwde omgeving of de industriesector. Het kan hierbij zowel gaan om beleidsondersteunende analyses als analyses voor ondersteuning bij het maken van keuzes en plannen.
Netbeheer Nederland heeft een overzicht met kenmerken opgesteld van een groot aantal energiemodellen voor Nederland, zowel integrale nationale modellen als regionale en sectormodellen. Enkele modellen hebben ook een internationale dimensie.
Voor een goede scenario-analyse is de kwaliteit van de gebruikte invoerdata belangrijk, bijvoorbeeld het gebruik van de meest recente techno-economische data van technologie-opties. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van technologie datasheets die TNO hierover opstelt. Ook zullen energiemodellen voortdurend moeten worden aangepast aan nieuwe inzichten. De energietransitie
Regionale- en sectormodellen zijn vaak gedetailleerder dan integrale modellen die het hele Nederlandse energiesysteem omvatten. Ook hier kan het onderling koppelen van verschillende modellen meer en betere resultaten opleveren. Een regionaal model of een sectormodel koppelen aan een integraal nationaal model kan helpen bij het consistent maken van de scenario’s met de ontwikkeling van het nationale energiesysteem. Het koppelen van een regionaal model aan een ruimtelijk planningsmodel zorgt voor extra informatie die van nut is voor regionale- en lokale besluitvorming.